Brief aan de burgemeester van een bezorgde burger, Lander Deweer

29 Mei 2020

Brief aan de burgemeester van een bezorgde burger, Lander Deweer

Deze brief aan de burgemeester van een bezorgde burger kwam ons onder de ogen. Lees hem zeker, het loont de moeite!  Beste burgemeester, Dag Marnic, Gaat u even zitten. Ik heb veel te vertellen, en vooral te vragen. (Ik ben journalist, onder meer voor Knack en het wielertijdschrift Bahamontes, het stellen van vragen is mijn beroep.) Ik ben nooit iemand geweest die veel klaagde. Toen ik als kind in het struikgewas bij het meer van Saint-Croix, diep in het zuiden van Frankrijk, mijn lievelingsspeeltje kwijtraakte – een plastic miniatuurversie van Donatello, de paarse Turtle – dook ik na een huilbui van een minuut of tien toch maar weer het water in, op zoek naar nieuw plezier. Terwijl mijn moeder me die avond instopte, in mijn slaapzak in onze tent, zei ik dat het wel zou lukken, verder leven zonder Donatello. En zie. Het was moeilijk, ondraaglijk soms, maar het is gelukt. Bij momenten van verdriet of frustratie is het nog altijd mijn plan van aanpak: even treuren of vloeken, en dan weer door. Met negatieve gevoelens is het in mijn ogen zoals met rookkamers. Ze moeten er zijn, maar je blijft er best niet te lang in hangen. Toch schrijf ik u deze brief. Ik kan alleen maar hopen – ik geloof in het goede in elke mens, op dat vlak volg ik de Nederlandse schrijver en historicus Rutger Bregman die stelt dat de meeste mensen deugen – dat u de brief ook leest. Goed, terzake. Het is me om uw mobiliteitsbeleid te doen. Om de auto's in het centrum. Om de fietser die alleen het eerste weekend van april welkom is, het liefst als hij ook een hotelkamer en een tafel in een restaurant boekt. Niet als hij het hele jaar door in uw stad woont. Want dan wordt hij straal genegeerd. 'Oh nee', hoor ik u denken. 'Niet weer zo'n verzuurde bakfietser.' Ongetwijfeld krijgt u veel van deze brieven. Altijd weer uit linkse, elitaire hoek. Wees gerust: ik heb geen bakfiets. Wel een vouwfiets. En wees gerust: fietsen is iets van alle politieke strekkingen, van alle leeftijden en van alle sociale klassen. Niet alleen op zondagochtend in de ommelanden van de stad. Ook in de binnenstad, in de week én in het weekend. Afgelopen zaterdag ging ik met de vouwfiets (ik woon in Volkegem en probeer mijn auto zo weinig mogelijk te gebruiken) om boeken bij boekhandel Beatrijs. Iets printen bij printshop Flitskopie. En nog een tijdschrift halen in de Standaard Boekhandel. Kortom: ik ging de middenstand steunen, met veel plezier. Het zijn lastige tijden voor de handelaars, ik ben ervan overtuigd – al langer dan corona – dat we zoveel mogelijk lokaal moeten kopen. 'Wat is dan het probleem?' hoor ik u denken. Wel. Even kijken: In de Nederstraat werd me door een vriendelijke vrijwilliger met een oranje hesje gevraagd te stoppen met fietsen. Ik mocht wel nog wandelen op het voetpad, met mijn fiets aan de hand, maar fietsen was verboden. Links van me trok puffend en rokend een karavaan van Dacia Dusters en Mitsubishi Outlanders aan me voorbij. Op de Markt werd ik bijna ondersteboven gereden door een zwarte, veel te lawaaierige stadsjeep. In de Broodstraat moest ik halsoverkop uitwijken voor een haastige sportauto; ik moest hop het voetpad op, had bijna een voetganger geraakt. En in de Bergstraat zoefden de auto's me als Formule 1-bolides voorbij. Nogmaals: ik ben nooit iemand geweest die veel klaagde. Maar dit begrijp ik niet meer. Het is te zeggen: ik begrijp het wel, vrees ik. Wellicht wordt deze stad bestuurd door mensen die in jeeps de stad doorkruisen, niet door mensen die al eens de fiets nemen. Hoe lang nog? Handelspanden staan te huur of te koop. Als er al een fietsstraat is in Oudenaarde, dan heb ik ze nog niet ontdekt. De heraangelegde markt is een gemiste kans: half parking, half woestijn van stenen. Vanaf de terrassen kijk je er op auto's uit. Mooi is anders. Het spijt me dat ik dit moet zeggen, maar er wordt met Oudenaarde gelachen. 'Oudenaarde?' zeggen vrienden uit Brussel, Mechelen en Gent me. 'Is dat die stad waar je nog altijd met de auto tot op de markt kunt rijden? Zoals in Brussel veertig jaar geleden? Of in Gent, op de Graslei, tot diep in de jaren zeventig?' Het spijt me dat ik dit moet zeggen, maar u bent burgemeester van een oude, oude stad. En dan heb ik het niet over de geschiedenis of de gemiddelde leeftijd van de inwoners, maar wel over de mentaliteit. Een stad die zijn verleden niet respecteert (de impact van de uitlaatgassen op het historisch patrimonium in het centrum is onmiskenbaar: het roet kleeft er als schimmel aan de gevels) en niet naar de toekomst durft te kijken. Een stad die bang is. Maar waarvoor eigenlijk? De lokale middenstand floreert bij de invoering van winkel-wandelstraten, bewijzen studies en praktijkvoorbeelden keer op keer. Mensen kuieren, flaneren, slenteren veel langer en goedgemutster rond (wie zich goed voelt, geeft meer uit) als ze ruimte krijgen. Als er boompjes en bankjes worden aangelegd. Als ze rustig met elkaar kunnen praten. (Dus niet moeten roepen om boven het lawaai uit te komen, zich niet moeten haasten om geen parkeerboete te krijgen, niet de hele tijd moeten opletten om van hun sokken te worden gereden.) Mensen worden gezonder. Ik werk aan een boek over de impact van lawaai op onze gezondheid, het verschijnt normaal gesproken na de zomer. Studie na studie legt het verband bloot tussen lawaai (door auto's en vliegtuigen vooral) en allerlei ziektes: stress, diabetes, obesitas, hartkwalen, bepaalde vormen van kanker zelfs. De Deense onderzoekster Mette Sörensen, die samenwerkt met de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), vertelde me: 'Binnen tien jaar kijken we naar lawaaivervuiling zoals we nu naar luchtvervuiling kijken. En dan zullen we niet begrijpen hoe we het probleem zo lang hebben genegeerd.' Een beetje zoals met roken, laten we zeggen. In de jaren zeventig maakten Eddy Merckx en Johan Cruyff, twee van de grootste sporters aller tijden, reclame voor sigaretten. Nu lijkt het een wrange grap. Zo zullen we over twintig, dertig jaar ook naar auto's kijken. Wees gerust. We zullen ons afvragen waarom we zo veel publieke ruimte hebben opgeofferd ten voordele van de auto? Hoe konden we toch zo kortzichtig zijn? De politieke keuze voor de auto in het centrum levert geen geld op, het kost alleen maar geld. Aan kapot gereden wegdek dat voortdurend moet worden hersteld, aan agenten die controles moeten uitvoeren, aan potentiële consumenten die wegblijven en vooral aan zieke burgers. 'Verkeer maakt ziek', vertelde Marc Goethals – cardioloog in het ziekenhuis van Aalst – me in het kader van mijn boek. 'Of het nu is door lucht- of lawaaivervuiling.' Veel steden, en het zijn heus niet alleen wereldsteden, grijpen het moment van de coronacrisis aan om hun mobiliteitsbeleid aan te passen. Zou het niet mooi kunnen zijn? Een stad waar je rustig kunt wandelen en fietsen, even uitrusten op een bankje (dat mag naar verluidt weer), kunt mijmeren onder een boom of bij een fontein, met vrienden kunt afspreken op een terras op de markt zonder uitlaatgassen en ronkende motoren, trots kunt zijn op de toekomst die stilletjes binnensijpelt. Een stad waar niet langer mee gelachen wordt? Een stad waar niet alleen de Ronde van Vlaanderen welkom is, maar elke fietser, het hele jaar door? Zelfs een vouwfietser? Een stad waar het wél aangenaam fietsen – en dus leven – is? Omdat u als burgemeester ongetwijfeld wilt weten wat er leeft bij 'uw' burgers, schrijf ik u deze brief. Ik ben niet de enige fietser die snakt naar wat meer respect. De tijd is er rijp voor. En bange burgemeesters worden snel vergeten. Alle goeds, Lander Deweer