Daniel Billiet

Deze tekst bracht Daniel Billiet op de prijsuitreiking van de 4de Jotie T'Hooft Poëzieprijs. (Deze tekst werd ook gepubliceerd in de poëziebundel 2015) Oudenaarde, 9 mei 2015 Goeie avond dames en heren

 

Het is niet de eerste keer dat ik word uitgenodigd om bij deze herdenking een praatje te komen houden. Vorige keren was ik helaas ziek of in Zuid-Afrika om daar poëzieworkshops te leiden. Ik ben blij én vereerd dat ik hier vanavond Jotie T'Hooft mag herdenken.

 

Laat ik vooraf toch dit zeggen: je zult mij niet horen zeggen dat ik een vriend van Jotie was. Daarmee bedoel ik vooral niets negatiefs, maar het is gewoon zo dat ik bijv helemaal niets had met drugs en misschien daardoor ook niet tot de inner circle van Jotie en zijn vrienden behoorde. Ik heb Jotie wel enkele keren ontmoet en daar herinner ik me nog wel iets van.

 

De eerste keer dat we elkaar ontmoetten, in real live dan, want ik had zijn debuutbundel "Schreeuwlandschap" uit 1975 zeer gesmaakt, de eerste keer hebben we elkaar gezien en gesproken in... de toiletten van de Academie voor Schone Kunsten in Brussel. Voor uw fantasie nu op hol slaat, er was daar een soort van dichtershappening aan de gang, nee, niet in de toiletten, maar in de Academie, en ik moest tja een plasje maken. Dichters waren toen nog langdradig en behoorlijk saai. Naast mij in het plassodroom kwam Jotie staan. Altijd een beetje moeilijk om in zo'n omstandigheden met iemand een geanimeerd gesprek te beginnen natuurlijk. Ik ben bv. iemand die nogal met handen en voeten spreekt... en hoe kijk je je gesprekspartner aan...? Je kunt ook moeilijk elkaar hartelijk stevig de hand drukken of amicaal op de schouders slaan... Wel, dáárover ging dus ons gesprek. Niets over poëzie dus. Of misschien daardoor juist wel?

 

De week daarna kreeg ik van Jotie een prentje toegestuurd; een afbeelding van een middeleeuwse kakplaats. Je weet wel, zo'n plank met vier gaten in, dicht naast elkaar, zonder enige scheiding daartussen. Nee, ik heb dat niet fout opgenomen, hoewel Jotie een bijzonder aantrekkelijke verschijning was, tikkeltje angeliek, tikkeltje bad boy, tikkeltje demonisch gothic. Maar wie dus denkt dat Jotie alleen maar een drugsverslaafde, treurwilgende zwartkijker, de dood najagende romanticus was, nee, hij bezat een flinke dosis humor.

 

Een volgende keer zagen we elkaar op de Antwerpse Boekenbeurs van 1976. Ik zou hem de week nadien interviewen en we moesten nog wat praktische knopen doorhakken. Hij zat bij Manteau zijn pas verschenen tweede bundel, "Junkieverdriet", te signeren. Toen hij me zijn bundel gaf, zei hij: "Ben je zeker dat jouw 'Klein Duimpje op kruistocht' geen 'Marsman op aarde' is?"

Ik viel uit de spreekwoordelijke lucht. Ik begreep hem niet. Hij lachte en zei: "Pagina 39."

Ik bladerde door tot blz. 39 en daar stond het gedicht "Een marsman op aarde".

Ik moet bekennen dat het levensgevoel dat uit dat gedicht sprak inderdaad dicht aanleunde bij een aantal van mijn gedichten toen. Niet voor niets heeft professor Hugo Brems mij jaren later ondergebracht bij de Nieuwe Romantiek. Samen met generatiegenoten als Luuk Gruwez, Miriam Van hee en Roel Van Londersele. Helaas was Jotie toen al van de aardbol verdwenen, ongetwijfeld had Brems hem anders ook als Nieuw Romanticus gelabeld.

 

De laatste keer dat ik Jotie zag, was in de marge van een dichtersavond, halfweg 1977. Ik had hem eerst niet herkend. Hij speelde een afsplitsing van zichzelf, Charles Louis d'Haene, geschminkt gezicht, gelakte nagels, ouwelijke houding, krakende stem... Het werd niet wat ik zou noemen een lucied, goed gestructureerd gesprek. Jotie was niet high, hij was superhigh. Er was gewoon geen touw aan vast te knopen, het was hilarisch super. Ik verstond hem nauwelijks, maar ik lachte me echt bijna een breuk. Hij probeerde me namelijk uit te leggen waarom heer Bommel geen dichter was geworden. En waarom Eddy Van Vliet geen groot dichter was, dat zat volgens Jotie in de soort schoenen van Van Vliet?! Maar plots citeerde hij enkele rijmende volzinnen. Ik beken dat ik toen, op dat moment, niet doorhad dat het regels uit een nieuw gedicht van hem waren. Later ben ik ze, licht gewijzigd, tegengekomen in het gedicht "Eenzaamheid/Gemis" uit de dichtbundel "De laatste gedichten" die onmiddellijk na zijn dood is verschenen. Ik citeer:

"Toch slaap ik niet. Ik kan het niet begrijpen

waarom alleen de mens zo'n pijn lijdt bij het rijpen."

Dat waren zowat de laatste woorden die hij tegen mij heeft gezegd. Ik schaam me te bekennen wat ik toen geantwoord heb. Geheel in de lijn van ons absurd nonsensgesprek zei ik toen: "Ik heb toch ooit onze appelboom horen klagen over wormen." Dat vond Jotie grappig. Maar ja, nog eens ter verontschuldiging: uit de aard van ons "gesprek" kon ik echt niet afleiden dat hij eigen versregels citeerde. Het was immers een soort van dronkemansgesprek dat echt alle kanten tegelijk uit waaierde.

 

In de eerste jaargang van Poëziekrant, Poëziekrant dat ik samen met Willy Tibergien heb opgericht, schreef ik in het september-oktobernummer van 1977, een In Memoriam voor Jotie:

het was getiteld: Zonder Afscheid

Het artikel opent met vier dichtregels uit het gedicht "Eenhoorn":

Lok hem langs de stapsteen sterven,

Niet als anderen domweg gedoofd

Maar rein, vrij van bederven

Langs de kruisweg waar hij in gelooft

 

Ik lees nu verder het In Memoriam-artikel uit 1977, dat is dus 37 jaar geleden: Deze slotstrofe van het gedicht 'Eenhoorn' werd woensdagavond 5 oktober 1977 verhoord. Jotie T'Hooft overleed toen in de St.-Lukaskliniek te Assebroek-Brugge aan de gevolgen van een overdosis verdovende middelen.

 

Even plots én opmerkelijk als hij de literaire wereld was ingegooid, is hij eruit weggezweefd.

Hoewel hij pas 21 jaar was geworden en tot op heden slechts twee dichtbundels publiceerde, doet men hem onrecht zo men hem een grote belofte noemt. Ook al is zijn dichtwerk jammerlijk abrupt afgesloten, wat hij heeft gepresteerd met het woord, behoort nu reeds ontegensprekelijk tot de betere Nederlandstalige poëzie.

 

In een interview dat ik met hem had voor Poëziekrant op dinsdag 9 november 1976, nog niet eens één jaar geleden, legde ik hem een citaat uit het gedicht "Namen" uit "Junkieverdiet" voor:

Slechts één naam legt iets bloot,

De eeuwenoude roepnaam Dood

 

Daarover zei hij het volgende: "Alles wat ik denk of doe, weeg ik af aan mijn goeie vriend daar. (Wijst naar een doodshoofd op zijn werktafel.) En van zodra je de dood betrekt bij alles wat je doet, relativeer je vele zaken."

Waarop ik vroeg: 'Dat is de basis voor de andere interpretaties van de dood in "Junkieverdriet"?'

Jotie: "Ja, natuurlijk. Al die andere interpretaties volgen daaruit. Wat ik maak, gaat kapot en wat ik ben, gaat ook kapot. Ik worstel gedurig met die ideeën."

 

In het YANGnummer 73, een voorstelling van de jongste dichtersgeneratie, dat ik mee samenstelde, antwoordde Jotie T'Hooft op de vraag naar zijn houding tegenover de dood: "De ambiguïteit tegenover de dood wordt veroorzaakt omdat ik me zo vaak met hem intens bezighoud: relativeren is een vorm van afstand scheppen. Voor mij is de dood de enige maatstaf voor de dingen: enkel wat de dood trotseert is waardevol; de rest is tijdvulling en verblinding. Anderzijds is de dood voor mij een verlosser, een zekerheid in mijn leven, wellicht de enige. Ook staat de dood symbolisch voor de transformatie, het wegsterven van het oude en lagere, enkel en alleen om het nieuwe en hogere een plaats te geven." Einde citaat.

 

Daar hoeft nog slechts weinig aan toegevoegd. Het grootste IN MEMORIAM voor Jotie zullen niet de bergen letterlijke en figuurlijke bloemen zijn op zijn graf, maar het lezen en het herlezen van zijn gedichten. Maar reeds word ik droevig als ik bedenk wie zich allemaal meester zal maken van zijn woorden. En zovelen zullen zich plots geroepen voelen om bv. in memoriamgedichten te fabriceren. Gedichtgewrochten, T'Hooft onwaardig, en waar hij flink mee gespot zou hebben.

 

Twee regels uit zijn gedicht "Mourir, c'est partir un peu":

"Dat was dan dat: ik word herinnering

hooguit voor een verloren uur nog goed..."

 

Ik eindigde dat In memoriam Jotie T'Hooft als volgt: Ik neem geen afscheid, ik heb je stem nog op mijn bandopnemer, je ogen nog in mijn gedachten en je gedichten nog in mijn geheugen en in mijn boekenkast. Ik neem geen afscheid.

(Einde van het artikel in Poëziekrant.)

Daniel Billiet (Poëziekrant Jaargang 1, 1977, sept-okt.)

 

Mijn vrees dat het na Joties dood de spuigaten uit zou lopen en er allerlei minder fraais zou uitgehaald worden met zijn persoon en werk werd gelukkig maar niet bewaarheid. Toch wil ik melding maken van een bizar fenomeen in the aftermath.

 

Jaren geleden had mijn lief een groot probleem, een natuurlijk tekort aan serotonine. Daardoor kende ze in haar beleveniswereld vaak hoge pieken en ijzingwekkende dalen. Daarvoor hebben we diverse keren, ook samen, therapeuten, psychologen en ander psychiatrisch tuig bezocht. Welnu, meerdere keren was een van de eerste vragen die gesteld werden: 'Hebt u het werk van Jotie T'Hooft gelezen en hoe sta je daartegenover?' Toen we dat kort na elkaar twee keer hoorden, bij twee verschillende therapeuterende lieden, keken elkaar aan, schoten in de lach en zijn opgestapt. Ook Greetje is forever young geworden.

 

Vandaag de dag zou Jotie een man van meer dan middelbare leeftijd zijn, hij zou 58 zijn. Ik denk niet dat het ooit tot zijn ambities behoorde 58 te worden. Daarvoor zocht hij veel te veel de extremen op, hij leefde niet tegen de gemiddelde kruissnelheid, maar zelfdestructief zocht hij, tegen veel te hoge levenssnelheid, de grenzen op, om daar dan vervolgens nog een stapje over te zetten. Ik citeer: "(...) steeds proberen of de gespannen boog / ook werkelijk onbreekbaar zal zijn." (Uit: Schreeuwlandschap) Reeds als 14-jarige was Jotie zodanig aan zware middelen verslaafd dat het in de sterren geschreven stond dat het op een keer totaal mis zou gaan. Wie jong sterft, kent de genade van Forever young. Maar voor zij die achterblijven is het natuurlijk een ander verhaal.

 

Ik heb nooit een gedicht over Jotie of over zijn drugsverslaving geschreven. Een van de redenen is dat Jotie in mijn beleving zoveel meer is dan een drugsverslaafde jongere. Ik leid nogal eens schrijfworkshops in gevangenissen en ik herinner me een uitspraak van een gedetineerde die ik nooit zal vergeten, hij zei: "Bij ons, gevangenen, staat een stempel op ons voorhoofd: gevangene! Maar ik ben mijn misdaad niet!"

Stel dat bij elke mens op zijn voorhoofd met grote letters staat geschreven wat het ergste is wat die persoon ooit heeft misdaan, het samenleven zou vrijwel onmogelijk worden.

Toch doet de maatschappij dat bv. met gedetineerden. En ook met drugsverslaafden. Terwijl drugsverslaafden, zoals alle verslaafden, het weze alcoholici, gokverslaafden, obsessieve marathonlopers of workaholics eigenlijk zwaar zieke mensen zijn die moeten geholpen worden.

 

Jotie leed onder dat stigma van drugsverslaafde. In dat interview voor Poëziekrant dat ik met hem had, in november 1976, vroeg ik hem, citaat: Het titelgedicht Junkieverdriet is dat een selfdefence? Een uitleggen waarom, hoe, wat?

Het antwoord van Jotie: "Een junk wordt door de mensen bekeken zoals een homofiel of een verkrachter of een andere slechterik. Ik heb geprobeerd de enorme gedachtewereld van dé junk duidelijk te maken. Dat hij niet een zwakkeling is die zich spuitjes zet, maar iemand met een enorm probleem. Ik heb geprobeerd om een menselijk beeld te geven van dé junk, niet een karikaturaal beeld dat je uit de pers krijgt voorgeschoteld. Zoals een homofiel niet mag verdrukt worden, zo ook mogen junks niet verdrukt worden en vervolgd. Zelf heb ik heel lang een schuldgevoel gehad omdat ik een verslaafde was. Nu ben ik daarvan verlost. Ik weet dat een junk evenveel waarde heeft als ieder ander mens. Men stopt junkies in gestichten en gevangenissen, de zogezegde normalen niet. Ik wou gewoon een menselijke schets van de junk maken, én van de mensen die zich in deze wereld niet thuisvoelen." Einde citaat.

 

In de bundel Junkieverdriet staan nogal wat gedichten gewijd aan familieleden en aanverwanten. Ik vroeg in dat interview of dat een vorm van restitutie was.

Zijn antwoord in dat interview: Citaat: "Ja, het is inderdaad een vorm van schuldaflossing. Voor ik die bundel had uitgegeven was ik een volslagen freak. Ik werd van alle scholen gegooid, ik werd een junkie... Ik liep weg van huis, had geen geld, moest stelen... Kortom ik was een sociaal miserabel individu. Behalve mijn ouders had de familie me aan de kant geschoven. En toen kwam die bundel uit, we trouwden, ik kreeg werk op de uitgeverij... Opeens werd ik opnieuw aanvaard in de maatschappij. Die bundel is een beetje mijn manier om o.a. mijn ouders te danken. Maar er komt ook een ander gevoel bij kijken. Ik begon te ontdekken dat je niet kunt ontkennen dat je een deel bent van de familie. Mijn grootouders bv. hebben me blijvend beïnvloed." Einde citaat.

 

Ik had Jotie het interview ter nazicht doorgestuurd. In een handgeschreven brief - dd. 10 11 76 - dankte hij me voor het interview. Hij had nog wel een opmerking over de slotzin die ging over in hoeverre hij als dichter autonoom schrijft of toch rekening houdt met de lezer. Niet dat hij te keer ging want hij eindigt zijn brief met: ik citeer: In elk geval is dat maar een schoonheidsvlekje en verder ben ik dik tevreden. Met veel sympathieke groeten, getekend Jotie (met dat typisch golfje onder zijn voornaam.)

 

Op de een of andere manier moet hij zich toch zorgen gemaakt hebben over hoe zijn brief, vooral zijn opmerking, bij me was aangekomen. Want twee dagen later belde hij me op en viel meteen met de deur in huis: of ik toch niet boos was geworden over zijn kritische opmerking? Uiteraard niet. Waarom ik dit hier vertel? Omdat dit zo in contrast staat met het imago van Jotie. Toegegeven, Jotie was niet vies om aan imagebuilding te doen, vaak als verdediging tegen de buitenwereld omdat hij niet wist hoe hij met het veeleisende leven moest om gaan.

 

Laat ons dus niet alleen de dichter Jotie T'Hooft eren, maar ook de mens, de heel kwetsbare mens, want hij was veel zoveel meer dan een losgeslagen junk. 'Dood ben ik pas, als jij me bent vergeten' zingt Bram Vermeulen. Ik wil hier graag een oprecht eresaluut brengen aan Jong Groen Oudenaarde die Jotie T'Hooft bijzonder levend houdt door deze jaarlijkse herdenking en poëziewedstrijd. Dat uitgerekend een jonge groep enthousiastelingen Vlaanderens grootste poète maudit blijft eren én stimuleert tot schrijven, is prachtig.

 

Schrijver-dichter Daniel Billiet werd op 17 april 1950 geboren in Gent. Momenteel begeleidt hij vooral poëzieworkshops voor jongeren,
en is hij docent creatief schrijven. Hij jureerde voor ons de jeugdcategorie.