Luc Lamon

Luc Lamon

Luc Lamon was Joties KSA-leider en via de BOK-krant uitgever van zijn eerste schrijfsels. Hij maakte samen met Lou Demulder deel uit van "de commune" aan de Kortrijksesteenweg in Gent waar Jotie regelmatig grond onder de voeten zocht. Hij is momenteel sportjournalist bij Gazet van Antwerpen. Lou Demulder, econoom van vorming, verliet het actieve werkcircuit en stortte zich in de fotografie. In januari 2002 bundelde hij als Lou M.C. Mulder een selectie van zijn recentste werk in An Economy of Truth (Editions Yellow Now, Côté photo-images).   Luc Lamon en Lou(is) Demulder, 2 jeugdvrieden van Jotie, schreven samen onderstaande tekst over Jotie neer.

Deze tekst werd ook al gepubliceerd in de Poëziekrant nr. 5 van september 2002 (de Poëziekrant is een uitgave van het PoëzieCentrum vzw).
 
Twee in één door Luc Lamon en Lou(is) Demulder
 
Als een kind geboren wordt zou het, volgens een joods verhaal, twee boodschappen mee moeten krijgen. In het ene jaszakje het bericht "Van stof en as ben je gemaakt en tot stof en as zul je weerkeren", in het andere jaszakje "Deze hele wijde wereld is er voor jou". Jotie bewoog zich tussen deze twee polen. Vaak weerloos en tegelijk uitdagend, experimenterend, maar zelden in vrede ermee. Taal was daarbij zijn enige wapen. Hij kende er maar al te goed de betrekkelijkheid van, de ontoereikendheid, de oogverblinding, de "mesmerizing quality". Taal is voor ons ogenschijnlijk vanzelfsprekend (sic), maar het blijft een weifelende benadering. Een kasteel op zand gebouwd. Weifelen, hinken op twee benen: de tweespalt in Jotie was de enige constante in zijn leven. Wie met Johan-Jotie omging, kreeg twee mensen voor de prijs van een.
 
De ver-ie-tisering
Oudenaarde had en heeft zo zijn gewoonten. Akelige en meer speelse. Welke aanspreeknaam ouders hun zonen en dochters ook geven, goed bekken doet hij zelden op speelplaatsen, voetbalvelden en in de holen van plezier. Voornamen worden in de wandel ver-ie-tiseerd. Luc wordt Lucie, Louis Wietie en Lou Loetie. De inventiviteit gaat ver: Maurice gaat als Miestie door het leven, Remi als Mietie. De ouders van Rudy en Eddy zetten iedereen een neus. Niets ontsnapt aan de ie-ziekte. Een varken is een verkie, een hek een hekkie. Miestie, doe 't hekkie toe, 't verkie luupt wie. Een ijzeren hek wordt een ijzerie hekkie. Beukenhouten lucifers zijn beukiehoutie stekskies. Johan T'Hooft werd al snel Jotie, maar uitsluitend voor de grote, boze buitenwereld. Voor zijn vader en moeder bleef hij Johan. Het had vooral met principes te maken. Marcel en Rosa hadden hun zoon Johan gedoopt en Johan zou hij blijven. Jotie was hun Johan-de-artiest, hun Johan-de-afvallige, hun Johan-die-misschien-beter-loodgieter-was-geworden. En dat gold meer voor Marcel dan voor Rosa. Johan zelf had er geen moeite mee zijn straatroepnaam te adopteren. Iedereen kende hem als Jotie, Jotie wilde hij voor iedereen zijn. Nog voor hij zijn eerste letter op papier had, was hij Jotie.
 
Het nestgevoel
In de naoorlogse periode waren de jaren 1960-'70 de ingrijpendste. The sky was the limit. Een bijzondere tijd voor de jeugd van toen. Jongeren verlieten steeds vroeger hun nest. In de vorige generaties verkende de jeugd schroomvallig de gebieden links en rechts van het pad dat hun ouders hadden uitgehakt. Ging hun jongen of meisje te ver, dan werd het door de moederkloek teruggefloten. Vanaf de golden sixties klonk het fluitsignaal minder duidelijk en kordaat, en tegelijk verminderde het gehoor van het piepkuiken. Jotie was een onvoorstelbaar snelle nestvlieder. Hij ontwikkelde al erg jong een eigen persoonlijkheid - zijn belezenheid en onderzoekszucht zijn legendarisch - en hij ging zijn gangetje. Maar hij bleef de warmte opzoeken van de groep, van een ruime selectie van leeftijdsgenoten en oudere vrienden. Daarin was hij geen outsider, maar een geëngageerde insider met leiderscapaciteiten. Hij verplichtte niemand tot iets, tenzij tot nadenken en een voor zijn leeftijd vrij duidelijk gedefinieerd zelfbeschikkingsrecht. Jotie sleepte als jonge tiener voor zijn nestbroeders ontzettend veel informatie aan. Niets had voor hem nog geheimen en Jotie kreeg het allemaal te pakken. Ook wat niet mainstream was en eerder marginaal en radicaal. Ongewild bevruchtte hij hele nesten uit de boom. De desillusie was groot toen bleek dat de eieren niet werden uitgebroed. Wat voor Jotie bittere ernst was, bleef voor zijn omgeving vaak enkel een tijdelijk avontuur. Hij begreep op zijn vijftiende nog niet dat elke generatie haar avant-garde kent waar iedereen graag mee flirt tot de zekerheid van het bestaan wenkt. Hij fladderde dan maar naar een ander nest, waar hem dezelfde desillusie wachtte. Koppig bleef hij doorgaan, tot hij zijn laatste pluim liet.
 
De charmezanger
In elk nieuw nest bleef Jotie een charmezanger. Graag gezien worden en zelf graag zien, daar deed hij alles voor. Hij wist al vrij jong hoe hij dat uurwerk aan het tikken kreeg. Wie er goed uitziet en met zijn ideeën boven de middelmaat uitsteekt, is een levende vliegenvanger. Jongens en meisjes, mannen en vrouwen vielen op, en voor hem. Het duurde niet lang of Jotie gebruikte zijn natuurlijke charmes als wapen. Mensen werden wel eens gebruiksvoorwerpen. Steeds meer, voor het lagere en hogere persoonlijke doel. De charmezanger begon zijn publiek ook altijd maar meer te entertainen en te bespelen. Het uniform van zijn generatie - jeans en jacket - werd afgegooid en geruild voor provocerende verkleedpartijen. Lippenstift, nagellak, oogschaduw: Mick Jagger kreeg ongepland een broertje. Ook dat was een deel van Jotie's charme en zijn charisma: hij durfde in het echt wat anderen beperkten tot hun droomwereld. Maar het had vooral iets van: See me, feel me. Een eeuwige schreeuw om aandacht. Jotie maakte van zichzelf in elk nieuw nest een koekoeksjong dat opzien baarde, maar dat met zijn vaak geniale durf ook angstgevoelens opriep. Hij werd dus voor de zekerheid constant overboord gekieperd. Toen hij zestien, zeventien was, was hij helemaal vrijgevochten, maar de prijs die hij daarvoor had betaald, was ontzettend hoog. Hij werd een aantal keer van school geschopt - van verschillende scholen eigenlijk -, behaalde geen diploma, vocht zichzelf in een uitzichtloze marginaliteit. Jotie werd een outlaw. Wanted: dead or alive.
 
De reiziger
Jotie was een ontdekkingsreiziger, maar alleen in gedachten. De grenzen die hij overstak, waren niet die van landen maar die van kennis en normen. Het experiment was constant aanwezig. Als jochie wist hij alles af van schelpen en de daadkracht van mieren. Later ontfutselde hij de literatuur en muziek hun geheimen. Nog later ontleedde hij maatschappelijke en menselijke structuren. Stranden deed hij bij de geestesverruimende middelen. Die geestelijke uitstapjes waren in hoofdzaak bedoeld om het hongergevoel van de schrijver in hem te stillen, want ook taal beschouwde hij als experiment. Hij besefte maar al te goed dat taal een zoveel abstracter medium is dan het beeld. Taal was zijn enige wapen. Alles wat hij tot zijn mogelijkheden rekende, had te maken met taal. Voor iets anders was hij niet geschikt, iets anders daagde hem niet uit. Door zijn (te?) vroege ontwikkeling als persoon viel Jotie vaak ten prooi aan twijfels. Hij zocht en vond broeders voor zijn ontdekkingsreizen, maar die bleken niet bij machte om hem de zekerheden te bieden waar hij verwoed naar trachtte. Jotie geloofde nooit voor honderd procent in iets, zijn engagementen waren nooit totaal Zelfs het geloof in zichzelf was ondermaats, ondanks de pose. Na elke ontdekkingstocht vond hij de weg terug, zoals de kater na de amoureuze jacht. Alleen op het einde lukte hem dat niet meer. De oudere en meer standvastige vrienden van vroeger zagen hem niet meer. Waren zij voor hem geen klankbord meer toen bleek dat ze niet zo ver als hij wilden gaan in het experiment? Of was hij hopeloos verloren gelopen, verstrikt geraakt in het reisweb dat hij voor zichzelf had gesponnen?
 
De roots
"The only good thing about a small town, is that you know you have to get out." Lou Reed en John Cale formuleerden het helder en hard op hun gezamenlijke Songs for Drella. Oudenaarde, en bij uitbreiding om het even welke kleine gemeenschap, vocht in de jaren 1960-'70 met een benepen mentaliteit, die verstikkend werkte voor wie op zoek ging. Jotie werd afgewezen, uitgespuwd. Hij reageerde op zijn manier. Een ander plant zijn vuist in iemands gezicht, draait bij of kruipt in zijn schelp - Jotie gebruikte zijn schrijven als ultiem verweermiddel. Hij ontvluchtte zijn geboortegrond slechts tijdelijk. Hij had persoonlijkheid genoeg om te beseffen dat je ondanks alle aanvaringen en kwetsuren verder moet met wat je hebt. Het aards paradijs bestaat niet, besefte hij. Sneller dan zijn leeftijdsgenoten had hij het hele ervaringsveld doorkruist, het huwelijk incluis. Sneller dan wie ook zag hij de relativiteit van alles in. Dat was ook wat hem aan thuis bond. De relatie tussen Marcel en Rosa zat vol spanningen. Jotie ontbrak het als enig - hoewel niet verwend - kind materieel aan niets, maar echte geborgenheid kende hij niet. Dat leek hem evenwel geen grond voor een oorlogsverklaring. Van Rosa - gastvrij, creatief en communicatievaardig - erfde hij zijn zin voor gezelligheid, mondigheid en speelsheid. Van Marcel - vaderlijk streng, aards en introvert, zeker wat sentimenten betreft - had hij zijn vaak cynisch relativeringsvermogen en de moeite om zijn gevoelens te uiten. Ging hij om die reden aan het schrijven? Boorde hij in zijn poëzie daarom zoveel dieper in zichzelf dan leeftijdsgenoten?
 
De buitenstaander
Jotie werd in het literatuurwereldje aan het kruis genageld: zijn taal was allesbehalve vernieuwend, en zijn poëzie was niet oorspronkelijk genoeg, zonder eenheid en nog te veel op zoek, zegden zijn tegenstanders. Ook in dat huis was hij een buitenstaander. Wat verwachten mensen? Jotie was pas 21 toen hij stierf. En overleven we niet bij de gratie van het stereotiepe? Hoe moeten we anders communiceren? Wat volledig uniek is, is onbegrijpelijk. De minimalist Donald Judd (*) heeft het in zijn essays onder meer over dit onderwerp. Hij stelt dat het werk van een kunstenaar altijd een zekere eenheid vertoont. Ook het allereerste, zij het (nog) op een bescheiden niveau. Logisch, toch? Hetzelfde geldt voor de oorspronkelijkheid en uniciteit. Die zijn er ook al meteen. Wat taal betreft was Jotie absoluut niet rond met zijn zoektocht. Hij herkauwde bijvoorbeeld iets te veel het idioom van Gerard Reve. Maar wat dan nog? Het is zoals met autorijden: hoe langer je aan het stuur zit, hoe vertrouwder het hanteren van stuurwiel en pedalen wordt, hoe evidenter de uitvoering van bepaalde manoeuvres. Qua vorm was Jotie, hoewel speels en creatief, dus zeker (nog) geen opzichtige vernieuwer - qua inhoud en qua sfeer was hij dat ongetwijfeld wel. De thema's die hij aansneed waren en blijven universeel, maar droegen onmiskenbaar een persoonlijke stempel Het laagje bladgoud dat een deel van zijn gedichten afdekt, maakt dat mensen er nog altijd door aangesproken worden. Jotie was niet een Herman de Coninck, die met het simpele dagelijkse woord oorspronkelijke juweeltjes smeedde. Hij was nog onderweg, maar hij was op zijn minst op weg om een eigen invulling te geven aan de term uniciteit. Jotie moet dus niet op een voetstuk, want dat verdiende hij (nog) niet. Het is wel jammer dat hij ons zijn persoonlijke evolutie en zijn verdere verkenning van de taal onthield. Jotie was een levensgenieter, die overal van wilde proeven. Dat behoorde tot zijn natuur en was eigen aan zijn leeftijd. Jotie was allesbehalve de treurige prins die velen in hem zagen. Hij was een gezelschapsdier, een kompaan met onvoorstelbaar veel humor, die uiteindelijk niet wijs genoeg bleek om de fatale valkuil te ontlopen.
 
De toekomst
Wat zou er van Jotie zijn geworden als hij niet zo jong aan zijn einde was gekomen? Dat blijft speculeren, maar meer dan waarschijnlijk was hij bij de taal gebleven. Een ander werkinstrument had hij niet, van andere werkinstrumenten hield hij niet. Jotie roept Lou Reed bij ons op, die we in de periode van Transformer samen aan het werk hoorden en vooral zagen tijdens zijn debuutoptreden in België. Na drie nummers moest hij worden afgevoerd. Hop, de volgende in de lange rij waarin Hendrix, Joplin en Morrison hem waren voorafgegaan, dachten we. Reed overleefde de naald, Jotie niet. Reed werkte zich uit de shit, Jotie bleef erin. Reed bleef clean, bleef bezig en bleef interessante muziek maken, Jotie zou dat ook hebben gedaan. Zonde van het enorme potentieel. Was hij poëzie blijven schrijven? Ongetwijfeld wel. Maar dan had er iets anders bij gemoeten. Journalistiek werk, columns, spreekbeurten. Misschien was hij, ijdel als hij was, een van de (leuke en occasionele) gezichten van de opmarcherende televisiestations geworden. De Johan Anthierens van vandaag, de bloedbroeder van Herman Brusselmans, the naked chef in cultuurland. Hij had the face en de persoonlijkheid. Jotie had binnen de commerciële wereld zeker iets gevonden waarmee hij om den brode vrede had kunnen nemen zonder zichzelf (helemaal) prijs te moeten geven. Had hij zich op het pad van de roman begeven? Waarschijnlijk niet. Jotie was een man van de korte en intense inspanning. Zijn leergierigheid en experimenteerzucht eisten snelle resultaten. Jotie was geen monnik, maar hij was wel maniakaal.
 
(*) Donald Judd in Complete Writings. "It is a useless platitude to tell someone that his work should be unified. If the person has any sense at all of what they're doing, their first work is unified, but at a very low level. That unity is one of similarities, of things easily joined, which produces a work generality and next to no particularity."
 
Jotie en Luc rechts op de foto